Bij
de eerste conifeer in het Haagse Bos, vlak na de speeltuin achter de grijze
woontoren, tilt mevrouw Van Salm haar hondje Gijspert op en verbergt zij hem
onder haar jas. Met haar hoofd ingetrokken tussen haar schouders maakt ze een
rennetje van zo'n vijftig meter, kijkt vervolgens goed naar links, naar rechts
en vooral naar boven, waarna ze haar Yorkshire terrier weer op de grond zet. In
het begin was mevrouw Van Salm erg gespannen tijdens haar wandelingen. Maar sinds
ze heeft gelezen dat buizerds nooit hun habitat verlaten, is ze wat minder op
haar hoede. Eigenlijk zou ze Gijspert op een andere plek moeten uitlaten. Maar
het arme beest had al zo te lijden onder het wegvallen van haar echtgenoot, dat
ze zijn dagelijkse ritme niet verder wilde verstoren.
Zelf
mist mevrouw Van Salm haar echtgenoot nauwelijks. Hij kookte, deed de
boodschappen en nam elke zaterdag de Telegraaf voor haar mee. Sinds zijn dood
brengt haar dochter Esmeralda de boodschappen langs. En ach, die vakanties naar
het Sauerland en de Eiffel kan ze missen als kiespijn. Koken in een
appartementje was zo armoedig. Haar man vond het overdreven om uit eten te
gaan. Dat deden ze thuis immers ook niet.
Kort
na het overlijden van haar echtgenoot had mevrouw Van Salm een gruwelijke droom.
Gehuld in een cape was ze achter haar man het Haagse Bos ingeslopen, waar hij
zijn dagelijkse ronde met Gijspert maakte. In het schemerdonker kon ze nog net
ontwaren hoe hij een tak optilde en die het bos in slingerde. Op het moment dat
Gijspert de bosjes in sprong, zoals dat een hond betaamt, zweefde uit een eik
een gestalte naar beneden. Een ijzige kreet sneed door het vallende donker en
voor mevrouw Van Salm er erg in had, bungelde haar hondje twee meter boven de
grond in de bek van een gigantische vogel. Meneer Van Salm sprong op en zwaaide
met al zijn kracht zijn wandelstok naar het roofdier. Verstijfd van schrik zag mevrouw
Van Salm hoe het dier naar zijn bejaarde belager cirkelde, een poot uitsloeg en
een vlijmscherpe klauw door zijn nek joeg, waarna het in een zwarte conifeer
verdween. Huilend was mevrouw Van Salm naast haar man geknield, maar met haar
cape kon ze het bloeden niet meer stoppen. Uit zijn hals gleed een stroom
donker vocht de aarde in.
Mevrouw
Van Salm zou de droom allang vergeten zijn, ware het niet dat een week later
bij het uitlaten van Gijspert haar oog op een donkere conifeer in het Haagse
Bos viel. Geschrokken speurde ze de kruinen van de bomen af, maar ze zag alleen
een duif in een beuk en een spreeuw op een es. Toen ze haar buurvrouw die
middag over haar droom vertelde, zei deze sussend dat er in het bos achter hun
wijk weliswaar een paar buizerds wonen, maar dat die niets anders eten dan molletjes
en veldmuisjes. Als je hun rust niet verstoorde en geen gevaar vormde voor hun
kroost, was er niets aan de hand.
Sindsdien
liet de roofvogel mevrouw Van Salm niet meer los. Gijspert was weliswaar groter
dan een muis, maar stel dat hij op een verkeerd moment een bosje in zou rennen,
dan kon het weleens helemaal verkeerd met hem aflopen. Zo'n buizerd kan toch
ook niet weten dat Gijspert alleen maar een drolletje wil doen? Nachtenlang
tergde de buizerd mevrouw Van Salm in haar dromen. En toen zij op een ochtend
haar gordijnen opende en hoog in de lucht een donkere vogel zag vliegen, rende ze
naar de woonkamer om te zien of haar kleine Gijspert nog wel in zijn mandje zat.
Mevrouw
Van Salm was 78 en Gijspert veertien. 'De oude dametjes gaan wandelen', zei
mevrouw Van Salm altijd als zij Gijspert zijn halsbandje ombond, terwijl zij
best wist dat het beest een reu was. Soms maakte Esmeralda een rondje met de
terrier en vroeg dan voorzichtig aan haar moeder of Gijspert haar niet te veel
werd. Sinds meneer Van Salm was overleden pleegde de hond weleens een plasje in
de woonkamer. Dat gebeurde altijd precies als de dochter langskwam. In plaats
van boos te worden op Gijspert, overstelpte ze haar moeder met een overbezorgde
toespraak. Mevrouw Van Salm had liever dat haar dochter haar met rust liet, net
als die andere verzorgsters die de laatste tijd bij haar over de vloer kwamen.
Soms dacht ze dat Esmeralda zo’n zuster was. Toen ze zich weer eens had vergist,
had mevrouw Van Salm gezien hoe haar dochter in de keuken stond te huilen
terwijl zij traag met de garde in een pannetje heen en weer bewoog. Op de
koffie zat weinig melkschuim.
Op
een ochtend werd mevrouw Van Salm met een onbestemd gevoel wakker. Even had het
patroon van het behang haar herinnerd aan de slaapkamer van haar ouderlijk
huis. Mevrouw Van Salm liet zich uit bed glijden en strompelde naar de
ladenkast in de hoek van de kamer, waar haar bril altijd lag. Wat merkwaardig,
had ze hem die avond daarvoor ergens anders afgedaan? In de keuken vond ze hem
terug. Ze opende de koelkast en liet zoals elke morgen een plakje worst op het zeil
vallen. Mevrouw Van Salm wachtte. Waar bleven de trippelende hondenpootjes op
het marmoleum? Waarom hoorde ze geen gehijg onder haar knie en waar was het
zachte tongetje tegen haar onderbeen? 'Gijspert', riep mevrouw Van Salm. Ze
liep naar de kamer, maar waar normaalgesproken de mand van Gijspert stond, zag
zij alleen een kale plek. Een afschuwelijk gevoel maakte zich van haar meester.
Ze draaide zich naar de vensterbank en keek boos naar de hemel.
Mevrouw
Van Salm besloot direct te handelen. Wassen en kappen kwam later wel. Als ze
Gijspert levend terug wilde, telde iedere seconde. Ze rukte haar kamerjas van
de kapstok, schoot in haar instappers en vloog de gang door naar het Haagse
Bos. 'Gijspert!'
In
het bos was geen spoor van de terrier te bekennen en ook de roofvogel liet zich
niet zien. 'Gijspert', riep mevrouw Van Salm door de bomen. Een ambtenaar was
van zijn fiets gestapt om de oude dame te helpen met zoeken. Hij legde zijn
hand op haar schouder en zei heel langzaam dat ze rustig moest blijven en dat
het allemaal goed kwam. Dat hij de politie belde, vond mevrouw Van Salm een
goed idee. Huilend zei ze dat Gijspert misschien nog wel gered kon worden. Gijspert
was een slimme hond, die wel voor hetere vuren had gestaan. Hoe dan ook moest
de politie andere hondenbezitters behoeden voor de buizerd.
De
agenten waren aardig. De jonge politieman kwam mevrouw Van Salm bekend voor. Waarom
duurde het zo lang voordat zij haar eigen broer in hem herkende? 'Dag Hugo',
zei ze. 'Dag mevrouw Van Salm', zei de agent. 'Zullen we u naar huis brengen?'
Vanuit de politieauto zag mevrouw Van Salm het Haagse Bos verdwijnen. Even werd
ze ongerust, toen de auto niet naar haar huisje aan de Laan van Nieuw Oost
Indië reed, maar een paar straten verderop voor een grijs gebouw stilhield. Uit
de glazen aanbouw schuifelden twee oudjes naar buiten.
Mevrouw
Van Salm voelde in haar zakken of ze wel een koekje bij zich had voor het
hondje dat binnen in haar kamer op haar zou wachten. Vanmiddag zou ze hem
uitlaten, al moest ze oppassen dat hij niet de bosjes in zou rennen. Boze
roofvogels zouden hem zomaar voor een muisje kunnen aanzien.
1 opmerking:
Vogels hebben snavels! Geen bek. Alhoewel. Als mensen iets doen wat niet bevalt, spreek je ook van bek. Dus ik twijfel nu...
Een reactie posten