Frieda fietste laatst door een leeg bos, toen een agent op
haar af kwam en zei: ‘daar waar u nu rijdt, is enkel lopen geoorloofd.’ Frieda
verontschuldigde zich direct en dook in haar fietstas om haar paspoort te
voorschijn te halen. De agent was nog niet klaar met zijn betoog. Alles wat er
mis ging in het bos, was ineens de schuld van Frieda. Hij wees naar de bomen,
hij wees naar een eekhoorn.
Hoe kon het dat de agent het op Frieda had voorzien. Op Frieda Splitter! Die zo aardig is! Hij moest eens weten hoe liefdevol zij iedere ochtend de
buurvrouw groet, en hoe zorgzaam zij de wijnglazen poleert. Frieda leunde over haar stuur en dacht aan de jonge Nikolai Rostov – die in Tolstoj’s
Oorlog en Vrede naar het front moest. Op het slagveld van Austerlitz zag hij hoe de Franse grenadiers
met hun grimmige bajonetten op hem af stormden. ‘Hoe is het mogelijk dat ze me
willen doden’, dacht hij bij zichzelf, ‘mij, op wie iedereen zo gesteld is?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten